In de eerste helft van de 20e eeuw was een fijnmazig stelsel van lokaal en interlokaal openbaar vervoer ontstaan, dat later 'stads- en streekvervoer' genoemd werd. Foto: Nederlands Openluchtmuseum.

Stads- en streekvervoer

Met de aanleg van spoorwegen na de spoorwegwet van 1861 begon de ontsluiting van elk deel van Nederland en de verbinding van alle gebieden en bewoningskernen met elkaar. Ook de stoombootdiensten over bestaande en nieuwe waterwegen maakten deel uit van het groeiende vervoersnetwerk. Na 1880 werd ons land verder ontsloten door een fijnmazig net van lokaalspoor- en stoomtramwegen, terwijl over de weg omnibuslijnen en bodediensten met paardentractie voor verdere ontsluiting zorgden.

Naast dit interlokale vervoer ontwikkelde ook het lokale vervoer zich snel. Veel steden en dorpen groeiden sterk in de 19e en 20e eeuw en veranderden ook in ruimtelijk opzicht. Voorheen samenvallende stedelijke functies werden gescheiden en kwamen verder uit elkaar te liggen; er ontstonden nieuwe buitenwijken en industriegebieden buiten de pre-19e eeuwse kern. Dit alles werd mogelijk door ontwikkelingen in mobiliteit: de komst van de paardenomnibus en de paardentram en -na 1900- vooral de elektrische tram, als uitermate geschikt massavervoermiddel binnen de bebouwde kom. Vooral voor de grotere gemeenten bleek die tram een onmisbare schakel in de stadsontwikkeling.
Er ontstond een fijnmazig stelsel van bootdiensten, spoorwegen en tramlijnen dat tot de Tweede Wereldoorlog functioneerde; een stelsel van lokaal en interlokaal openbaar vervoer, dat later 'stads- en streekvervoer' genoemd werd.

Tijdens het interbellum begonnen autobus en vrachtwagen aan hun onstuitbare opmars. Enerzijds vulden deze het bestaande netwerk verder aan en completeerden ze de ontsluiting van ons land, anderzijds begonnen ze een ernstige concurrentie te vormen voor het bestaande mobiliteitsnetwerk. Bus en vrachtwagen waren flexibeler én goedkoper dan rail- en watergebonden vervoermiddelen en vanaf de jaren 1930 werd het lokaal en interlokaal openbaar vervoer steeds vaker verzorgd door de autobus. Door nieuwe ondernemingen in de vervoerwereld, pure busbedrijven dus, maar ook door de bestaande bedrijven, die voorheen railvervoer verzorgden. Deze bedrijven concentreerden zich daarbij meer en meer op het personenvervoer en lieten het goederenvervoer aan andere, gespecialiseerde vrachtautobedrijven over.

Na de oorlog werd de autobus dé hoofdrolspeler in het stads- en streekvervoer. Alleen in en rond de grote steden bleef het railvervoer een belangrijke rol spelen; als tram en -later- in de vorm van metro en in andere vormen van 'lightrail'.
Na diezelfde oorlog echter volgde een periode van zeer snelle welvaartsgroei, die leidde tot een toename van het bezit en gebruik van eigen vervoermiddelen: personenauto’s, motorfietsen, brommers en fietsen. Dat privévervoer bracht het openbaar vervoer in grote problemen. Tot in de jaren 1960 konden de openbaarvervoerbedrijven grotendeels kostendekkend opereren, maar nu ontstonden, mede door de explosief stijgende loonkosten, snel oplopende financiële tekorten. Omdat het maatschappelijk nut van het openbaar vervoer inmiddels ruimschoots was bewezen besloot de overheid om deze tekorten af te dekken door subsidies; bij de bedrijven zelf werd een sterke rationalisatie en standaardisering doorgevoerd.

De overheid kreeg, met name na 1970, ook meer aandacht voor de rol van het openbaar vervoer in het groeiende 'verkeersvraagstuk', met name in de snel uitdijende stedelijke gebieden. Er ontwikkelde zich een sterk bewustzijn dat het stads- en streekvervoer voor een groot deel van de bevolking de ruggengraat van hun dagelijks leven van wonen, werken en recreëren vormt. Dat was zo, dat is zo en dat zal, ondanks het groeiend aantal particulier afgelegde kilometers, altijd wel zo blijven.

Tijdens het interbellum begon de autobus aan zijn onstuitbare opmars. Flexibeler én goedkoper dan de bestaande rail- en watergebonden vervoermiddelen verzorgde de bus vanaf de jaren 1930 steeds vaker het lokaal en interlokaal openbaar vervoer. Foto: Nederlands Openluchtmuseum